Verder winkelen

Wetenschappelijke onderbouwing visuele leerstijl versus realistisch rekenen

10 mei 2013

De visuele leermethode wetenschappelijk onderbouwd ? Die vraag wordt mij vaak gesteld door (vooral de kritische) leerkrachten. Jawel; hoogleraar Jaap Murre van de VU Amsterdam heeft een wetenschappelijk onderzoek afgerond en bewezen geacht dat mensen een voorkeur kunnen hebben voor de visuele dan wel auditieve leerstijl. Ook staat hierin dat methoden die de visuele leerstijl ondersteunen, positief effect hebben op de leerresultaten. En toch zijn er nog veel onderwijzenden sceptisch. Natuurlijk dat mag, maar wat schetst mijn verbazing ? De realistische rekenmethoden die in 1987 zijn ingevoerd in ALLE basisscholen, zijn ZONDER WETENSCHAPPELIJKE ONDERBOUWING toch ingevoerd….Sinds die tijd is het rekenniveau van de leerlringen zienderogen achteruit gegaan !!! Hoe is het mogelijk dat er scholen zijn die wars blijven van cijferend rekenen en gebruik van een honderdveld, terwijl kinderen die visueel leren, daar juist beter mee uit de voeten kunnen. Waarom niet; en en ?

Lees hieronder een stukje van Wikipedia “Realistisch rekenen”….. “Kritiek”

“Er is geen wetenschappelijk bewijs dat deze rekendidactiek effectief is. Sinds de invoering ervan in 1987 zijn de rekenprestaties van leerlingen in het basisonderwijs achteruitgegaan.[9] Dit is opvallend, omdat er fors is geïnvesteerd in het rekenonderwijs. In Nederland, waar het realistisch rekenen in de jaren 1990 werd ingevoerd, zijn met name de resultaten voor de bewerkingsopgaven achteruit gegaan. Procenten en basale vaardigheden (enkel het optellen en aftrekken)[8] vertonen een positieve trend.[10] Op het onderdeel meten en meetkunde presteren Nederlandse leerlingen al meerdere jaren slecht.[11][8] De Nederlandse score bij het Programme for International Student Assessment (PISA) daalt: 538 (2003), 531 (2006) en 526 (2009).[12] In het kader van dit peilingsonderzoek werden ook deskundigen geraadpleegd. In 1997 en 2004 uitten deze zich kritisch over het bereikte resultaat.[8]

Hoewel er geen wetenschappelijk bewijs was voor de effectiviteit van deze didactiek, werd deze toch ingevoerd op vrijwel alle Nederlandse basisscholen. Uitgevers richtten zich ook op de realistische rekendidactiek met als gevolg dat er sinds eind jaren 1980 geen concurrentie meer bestond tussen didactieken.[13]

Empirisch onderzoek geeft steun aan de veronderstelling dat leerlingen met rekenproblemen meer baat hebben bij een een didactiek die redelijk sturend is[14] en dus een vergroot risico lopen op uitval hebben als de leerkracht een realistische rekendidactiek gebruikt.

In 2004 deed Van Putten onderzoek[15] naar de realistische oplossingsstrategieën en kwam tot de volgende conclusie: De achteruitgang van de PPON-resultaten sinds 1987 bij bewerkingen zoals cijferend delen kan ten minste voor een deel worden toegeschreven aan de veronderstelde toename van het aantal leerlingen dat met realistische strategieën deelsommen oplost.

Opmeer[16] liet zich in 2005 kritisch uit over een aantal aannames die achter het realistisch rekenen schuilgaan. Hij stelt dat er te weinig aandacht is voor standaardprocedures en de interne structuur van de wiskunde. Ook heeft hij kritiek op de vele contextopgaven die veel algemene kennis en veel minder wiskundige kennis veronderstellen. Hij beweert dat hierdoor de realistische rekendidactiek in wezen discriminerend is, omdat het vooral geschikt is “de blanke middenklasse” en veel minder voor de zwakke of juist betere rekenaars.

In 2006 schrijft de Onderwijsraad in een rapport dat er veel geld en energie is gestoken in het ontwikkelen van de realistische uitgangspunten van het rekenonderwijs. Wat opvalt, is dat veel minder energie is gestoken in onderzoek naar de effectiviteit van al deze inspanningen.[17]

Prof. dr. Jan van de Craats, die als wiskundige is verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, schreef in 2007 het artikel Waarom Daan en Sanne niet kunnen rekenen[18] en presenteerde dit op de Panama Conferentie. Hierin stelt hij dat de universele rekenprincipes in de realistische rekendidactiek hebben plaatsgemaakt voor handige trucjes die sterk afhankelijk lijken te zijn van het type som.[8] Opvallend is dat de opgaven in realistische rekenmethodes altijd handig zijn op te lossen. Het inzicht staat centraal en niet de juiste oplossing of de nauwkeurige berekening.

Het korte-termijngeheugen kan maar een beperkte hoeveelheid informatie tegelijk verwerken. Het realistisch rekenonderwijs loopt het risico dat het leerlingen voortdurend belast met het tegelijkertijd teveel verschillende dingen moeten doen: contexten interpreteren, rekenen, opletten of dat rekenen niet handiger kan. Hierdoor wordt de te leren stof onvoldoende eigen gemaakt.

In 2008 kwam er opnieuw kritiek op het realistisch rekenen van een groep hoogleraren, waaronder nobelprijswinnaar Gerard ’t Hooft.[19]”

Tot zover, op z’n minst opmerkelijk….!!!